Een boekrecensie van Studentendenken (2020)
door David ten Cate
Luuk Brouns, Veronique Scharwächter en Daniel van Wyngaarden, alle drie niet uitsluitend filosofiestudent, pogen in het populairwetenschappelijke boek Studentendenken filosofische inzichten jegens het (studenten)leven in te zetten om de lezer een kritische omgang met dit leven aan te leren. Door in te gaan op thema’s als betekenisgeving, moraliteit en motivatie en deze te relateren aan herkenbare ervaringen binnen de studeerperiode bieden de schrijvers volgens filosoof René ten Bos een ‘gereedschapskist voor iedereen’. Het gevolg is echter wel dat in het toegankelijk maken van filosofische lessen voor een brede doelgroep de mogelijkheden het hedendaagse studentenleven kritisch te benaderen niet optimaal worden benut [1].
De drie auteurs richten zich in drie afzonderlijke delen op de thematiek die voor hen het interessantste is, met als enige bindingen tot elkaar een vergelijkbare beschrijving van het studentenleven en wat expliciete paginareferenties naar elkaars inhoudelijke aanvullingen. Daniel richt zich op een belichaamde filosofie, d.w.z. een filosofisch raamwerk van waaruit iemand houding tot de wereld aan kan nemen. Hij beschouwt daarin vooral de invloed van verschillende sociale ketenen die het authentieke en morele streven van een student beïnvloeden. Daarvoor gebruikt hij praktisch inzetbare filosofische grondslagen zoals Søren Kierkegaards zoektocht naar betekenis en baseert hij ethiek en binding voornamelijk op Plato en Aristoteles. Daarnaast spreekt uit zijn stuk meer dan een enkele ietwat activistische boodschap. Luuk richt zich daarnaast voornamelijk op vijf takken van studieproblematiek, hier voorgesteld als algemene gevolgen van prestatiedruk. Door o.a. motivatie, onzekerheid en perfectionisme in een filosofisch kader te plaatsen contextualiseert hij herkenbare situaties zoals moeten kiezen tussen leren voor een tentamen en gaan borrelen (ik zou zeggen: leer voor je tentamen). Een belangrijk en veelvoorkomend thema is zijn onderscheid tussen relevante en onnodige twijfels die angst bij studenten veroorzaken. De filosofen die hij aanhaalt, zoals Arthur Schopenhauer, geven daarbij nog altijd actuele inzichten en stimuleren een positieve omgang met deze obstakels. Veronique zoomt vervolgens uit in haar deel. Vanuit relationele crises richt ze zich op het verhelpen van de duistere aspecten binnen het bewustzijn: uit het zinloze haalt ze levenswaardering en uit eenzaamheid en egoïsme het vermogen behulpzaam te zijn. Uit de instabiliteit van levensbetekenis, hier gekoppeld aan de hegeliaanse subject-objectdistinctie, bouwt ze bovendien vanuit Martin Heideggers transcendentale ontologie aan een motivatie om de drijfveer in het zinloos ogende leven te benaderen. Haar deel is daarmee een oproep tot een reflectieve omgang met het soms zo desastreus lijkende studentenleven, het thema waar de auteurs voor haar eveneens op voortbouwden.
Hegel van de boekenhandel
De charme van Studentendenken zit wellicht in de verschillende auteursperspectieven die tevens enig inzicht in persoonlijke kwesties bieden. De aangehaalde filosofische theorieën sluiten bijvoorbeeld naadloos aan op de problemen waarmee de auteurs zelf geconfronteerd zijn in hun leven. Daniel vertelt bijvoorbeeld over zijn vertwijfeling na een nacht te hebben gefeest. Luuk gaat anderzijds in op hoe een perfectionistische instelling zijn tekenhobby onderdrukte. De structuur van de eerste twee delen komt overeen: een introductie middels een anekdote en de paragraaf afsluitend met een vraag. Het stuurt aan op het gevoel dat de lezer daadwerkelijk in actief contact staat met de schrijver. Daarbij worden bepaalde filosofische toolsets gegeven. Gevormd door een basale, maar toepasbare uitleg van essentiële werken inclusief referentie, voorzien deze de minder filosofisch georiënteerde lezer van de optie het leven te koppelen aan abstracte denkwijzen. Neem bijvoorbeeld de volgende passage: “Zoals Thomas Nagel in zijn boek Het laatste woord stelt: ‘Ethiek is mogelijk voor wezens die in staat zijn om zichzelf te zien zoals anderen hen zien.’ Hierin zit een belangrijke les.” Veronique refereert hierin aan haar vorige alinea, introduceert een filosoof en zijn theorie, koppelt die aan de praktijk, maakt deze begrijpelijk en begint ermee een betoog over het nastreven van eigen belang. Het illustreert hoe gemakkelijk de auteurs ingewikkeld ogende literatuur weten in te zetten voor het alledaagse leven [2].
Het gebrek aan student
De auteurs dreigen in deze route naar een gezonde verhouding tussen filosofie en toegankelijkheid aan tegenstrijdigheden ten onder te gaan. Het mag duidelijk zijn dat de drie bij uitstek schrijven vanuit het perspectief van een universiteitsstudent, waarbij ze -hoewel ongenoemd- behoren tot een pretentieuze groep door hun deelname aan een Honoursprogramma [3]. Schijnbaar in een poging dit te compenseren wordt ‘student’ als begrip niet gedefinieerd, maar zou een lezer onbekend met het begrip uit de tekst kunnen opmaken dat het een verzamelnaam is voor losbandige alcoholisten tussen de 18 en 30 jaar oud. Het helpt niet dat het schetsen van existentiële problemen die de student ervaart als moeilijkste identiteitskwesties gepaard gaat met het benoemen van conflicterende keuzes die het niveau van de borrel- en verenigingscultuur veelal niet ontstijgen. Bovendien wordt de rol van studenten binnen de maatschappij gebagatelliseerd in de zin dat problemen als prestatiedruk, lage baankans en studieschuld tegenstrijdig aangehaald worden: Tegelijkertijd wordt juist een betere baankans als studiemotivatie genoemd en een ongezonde levensstijl gepropageerd. Zo worden hedendaagse obsessies met Netflix, sportschoolcultuur en (natuurlijk) overmatig alcoholgebruik benaderd als schone zaken. Op basis van deze grove tegenstrijdigheden kan gesteld worden dat Studentendenken vooralsnog de als student geïdentificeerde lezer tegemoetkomt, in plaats van werkelijk diens maatschappijkritische rol bespreekt.
De daadwerkelijke problemen die zich voordoen als gevolg van het student zijn, worden in veel gevallen onbesproken gelaten. De drie auteurs zijn hier allen op te betrappen. Het uitgangspunt van Daniel is bijvoorbeeld al het op kamers gaan, met als positieve uitkomst van een belichaamde filosofie toegelaten worden op een hospiteeravond (hoera voor de rotzooi?). Zijn stuk lijkt nog dieper in het dubieuze te vervallen met de notie dat studenten belangrijk zijn in activistisch opzicht (“Wij studenten zijn meer dan passieve denkers”), maar de claim wordt enkel ondersteund door protestacties afstammend uit de jaren ’60, doorgaans taboedoorbrekend in plaats van relevant voor de maatschappij. Luuks stuk is nog heftiger doordrongen van dergelijke tendensen. Toegegeven, hij noemt wel een gezonde balans tussen rede en extase (naar Friedrich Nietzsche’s The Birth of Tragedy). Met rede suggereert hij echter het leren voor een tentamen omwille van het halen ervan, wat hij eerder nog als een extrinsieke en daardoor minder wenselijke motivatie ziet dan een intrinsieke. Hierdoor verwordt studeren in zijn visie tot het baankans-vergrotende diploma halen met leukigheden in het proces, iets wat het bestaansrecht van het boek onderuithaalt. In het vervolg van zijn deel benadert hij de kwestie dan ook nauwelijks meer en focust hij voornamelijk op nevenactiviteiten: daten, weer die sportschool, weer drinken op een feest, maar ook het verslavende internetleven worden genoemd. Zelfs in Veronique’s theoretische deel wordt het concept van studentenverenigingen na een sceptische inleiding omarmd: “Het zorgt voor die sfeer waarvoor velen juist student willen zijn: om te feesten (…) en van het leven te genieten nu er nog niet zo veel verantwoordelijkheden zijn.”[4] I rest my case.
Conclusie
Mijn problemen met deze ietwat ordinaire benadering van de studentidentiteit komen wellicht voort uit hedendaagse zorgen: Universiteiten richten zich steeds meer op praktische studie, de wetenschap wordt door nepnieuws bedreigd en het begrip ‘student’ lijkt simpelweg een verantwoording voor een ‘bier-en-papier’-mentaliteit. Studentendenken schiet als genuanceerde analyse van de hedendaagse student daarom zeker tekort, een beeld dat wellicht bevestigd en versterkt wordt door een opmerkelijk aantal passages die qua taalvaardigheid eveneens te wensen overlaten.
Mijn reeks kritiekpunten is echter niet bedoeld om het werk op zich te ontkrachten. De inhoud heeft meer dan genoeg aanknopingspunten binnen en buiten de benaderde doelgroep. De lezer die vooralsnog weinig bekendheid heeft met filosofie of überhaupt weinig over het leven nadenkt, kan zeker gestimuleerd worden dat te gaan doen middels Studentendenken, of het nu door de gestelde vragen of gesuggereerde antwoorden aangestuurd wordt. Zeker jonge volwassenen, die net als Luuk op latere leeftijd hun eerste filosofieboek voorgeschoteld krijgen, hebben hiermee een prima starter. Ook ik heb zeker de indruk wat te hebben gehad aan de leeservaring, al is dat dan wel in de eerste plaats als mens en vooralsnog niet als student. De titel kan in dat opzicht goed een spatie gebruiken.
[1]: Luuk Brouns, Veronique Scharwächter en Daniel van Wyngaarden, Studentendenken (Amsterdam: Prometheus, 2020), 7-8. “Studentendenken,” Uitgeverij Prometheus, 22 februari 2020, https://webwinkel.uitgeverijprometheus.nl/book/luuk-brouns.
[2]: Zie Brouns et al., Studentendenken, 42-43; vanaf 131; 180-181.
[3]: Hoewel omstreden als teken van elitarisme biedt het programma studenten extra ruimte voor bijvoorbeeld onderzoek.
[4]: Zie Brouns et al., Studentendenken, 28-31; 38-39; 94-96; 172-176.