top of page

Tussen Hayek en Keynes


De rol van de staat en de staat van de moraal

door Sem van Boxtel


“One of the most frightful muddles I have ever read”

— John M. Keynes over Hayek’s Prices and Production[1]


“I find myself in agreement with virtually the whole […] and not only in agreement with it, but in a deeply moved agreement.”

— John M. Keynes over The Road to Serfdom in een brief aan Hayek[2]


Friedrich Hayek wordt gezien als de grondlegger van het neoliberalisme, de ideologie die stelt dat het maatschappelijke welzijn het beste wordt gewaarborgd bij vrij opererende markten en een terughoudende staat. In The Road to Serfdom (1944) stelt hij immers dat ‘economische vrijheid de voorwaarde is voor elke andere vorm van vrijheid…’[3] The Road to Serfdom is in de eerste plaats een kritiek op de opkomst van sociaaleconomische overheidsinterventies tijdens het interbellum[4], die bepleit werden door Hayek’s intellectuele evenknie en collega aan de London School of Economics, John Maynard Keynes. Diens model, waarbij de metaforische scherpe randjes van de markt werden gehaald, groeide, ondanks de neoliberale kritiek, uit tot het lichtende voorbeeld van de naoorlogse economie [5].


De neoliberale ommekeer of paradigmawisseling volgde pas in de jaren ’70, met de verkiezingen van Ronald Reagan en Margaret Thatcher – die zweerden bij het vrije functioneren van de markt. Er ontstond een hernieuwde interesse in Hayek en zijn in 1944 verschenen boek. De toekenning van de Nobelprijs voor de Economie (1974) aan Hayek betekende de symbolische consolidatie van het neoliberalisme en het definitieve failliet van Keynes’ gedachtegoed. De ideologie is sindsdien relevant gebleven, hoewel de kritiek sinds de recente financiële crisis is toegenomen [6]. Het is dan ook merkwaardig dat veel van deze critici, zoals Joseph Stiglitz [7], specifiek een terugkeer naar het Keynesiaanse model bepleiten. Vanuit deze optiek is het relevant om een frisse blik te werpen op het oorspronkelijke debat tussen de twee intellectuelen.


Tijdens één van zijn reizen schreef Keynes een reactie op de eerste druk van The Road to Serfdom – in de vorm van een persoonlijke brief. Hij gaf aan het op een diep niveau eens te zijn met het werk dat hij ook ‘serieus bekritiseert’. Hij verdacht Hayek er immers van ‘de morele en materiële kwesties door de war te halen’ [8]. Om deze merkwaardige positie – en het debat tussen deze intellectuelen– beter te begrijpen analyseer ik hoofdstuk 10 uit The Road to Serfdom en de reactie van Keynes hierop [9]. Ik concludeer dat de twee er fundamenteel andere sociaal-filosofische posities op nahouden, waardoor er van debat in de enge zin van het woord, geen sprake is.


The Road to Serfdom, het debat met Keynes en de interveniërende staat.


Uit de biografie van Hayek blijkt dat hij zich ontwikkelde van een strikte econoom tot een geëngageerde ideoloog, die een uitputtend netwerk opbouwde om zich op de achtergrond in de politiek te kunnen mengen [10]. Vanuit dit perspectief kan The Road to Serfdom gelezen worden als het eerste ideologische pamflet van de hand van Hayek. The Road to Serfdom is een reactie op de crisis van de parlementaire democratie [11] en een specifieke aanklacht tegen het idee van de centraal geleide economie, die met de opkomst van Labour in het Verenigd Koninkrijk[12] en de New Deal van President Roosevelt [13] definitief in de Anglo-Amerikaanse politiek was doorgedrongen. The Road to Serfdom verzet zich hiertegen, maar sluit de rol van de staat niet volledig uit. Zij zou zich immers slechts afzijdig moeten houden [14].


Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat de reactie van Keynes zou gaan over één van de klassiek geworden debattentussen de twee: wat zou de rol van de staat moeten zijn? Waar eindigt de wenselijkheid van economische interventies door de staat [15]? Ondanks het feit dat deze thematiek in The Road to Serfdom centraal staat, blijkt het boek geen eenduidig antwoord te geven op deze vraag. Hayek stelt immers geen specifiek bestuursmodel voor, maar beweert slechts dat een interveniërende staat zich automatisch op een ‘hellend vlak’ begeeft, waarbij het geheel onoverkomelijk zou afglijden tot de onderdrukking die inherent is aan een totalitair systeem [16]. Hierover stelt hij in een brief aan Lippman (1937) nog dat “I wish I could make my progressive friends here [in Londen] understand that […] collectivist experiments lead inevitably to tyranny.”[17] Ondanks het feit dat we niet weten of Hayek met ‘zijn progressieve vrienden’ ook daadwerkelijk Keynes bedoelt, is het duidelijk dat Hayek de discussie over de mate van interventie door de staat eerder wil ontwijken of beëindigen dan dat hij deze wil ingaan.


Het is dan ook de vraag hoe Keynes precies gereageerd heeft op het betoog van Hayek in het algemeen – en hoe het boek zich verhoudt tot zijn eigen ideeën in bredere zin. Om dit te begrijpen zullen we dieper op de primaire teksten moeten ingaan.


Why the worst get on top, de reactie van Keynes en de sociale filosofie


Hoofdstuk 10 van The Road to Serfdom, getiteld Why the worst get on top, kan worden gelezen als een poging de vraag te beantwoorden waarom centraal geleide economieën per definitie slecht zijn, door te kijken naar de moraal die volgens Hayek een noodzakelijk uitvloeisel is van een dergelijk model. Keynes verzet zich tegen dit idee. Deze paragraaf strekt ertoe het betoog van Hayek – alsmede Keynes’ kritiek hierop – te analyseren.


In essentie is het hoofdstuk Why the worst get on top een analyse van wat Hayek de ‘morele atmosfeer’ noemt; de morele overtuigingen die worden ‘geproduceerd’ door een collectivistisch – dan wel individualistisch – politiek systeem [18]. Zo is de ‘collectivistische moraal’ afhankelijk van twee kenmerken; de persoonlijke kenmerken van succesvolle mensen in een collectivistisch systeem en de ‘voorwaarden van het totalitaire apparaat’.


Het eerste probleem is simpel voor Hayek. Voor hem staat het immers buiten kijf dat de ‘totalitaire beweging’ – een groep met betrekkelijk homogene denkbeelden – ‘de slechtste elementen’ van een samenleving aantrekt [19]. Het tweede probleem is echter complexer.

Hayek poogt hier de ‘collectivistische moraal’ te beschrijven, maar wat hij met het ‘collectivisme’ bedoelt is onduidelijk. We zullen later nog terugkeren naar dit thema. Voor nu is het echter belangrijk dat Hayek zowel het (Duitse) totalitarisme als het (internationale) socialisme onder de noemer van het ’collectivisme’ schaart. Het gedrag van de burger wordt immers in beide gevallen gelegitimeerd door een beroep te doen op een van bovenaf gedefinieerd ‘gemeenschappelijk’ doel van een beperkte groep. In plaats van zijn individuele wil na te streven, wordt men een volgeling van de totalitaire massabeweging (zie hierboven) of de exclusieve gemeenschap waarvan wordt aangenomen dat haar bestaan – en daarmee ook haar belangen – ’aan het individu voorafgaat’ [20].


Dit leidt er automatisch toe dat ‘een persoon alleen wordt gezien als lid van een groep – alleen als en tot zover zij zich inzet voor de gemeenschappelijke doelen en haar erkenning ontleent aan het lidmaatschap van de groep’ [21]. Het individu moet zich hierbij ‘schikken’ naar de ‘doelen’ van de gemeenschap of de ‘collectieve actie’ [22]. Verder wordt de macht in dit systeem overgedragen van het individu naar het ‘gecentraliseerde plan’ [23]. Het gaat hierbij niet zo zeer om de inhoud van het plan, maar om het principe: de collectivist streeft per definitie naar de centrale concentratie van macht om zijn plan uit te voeren [24]. Hoewel Hayek zich ook hekelt aan de kunstmatigheid van het zogenaamde groepsbelang, dat hij een ’beperkend particularisme’ noemt[25], is het voor Hayek vooral belangrijk dat dit collectivistische systeem het zelfbeschikkingsrecht van het individu aantast. ‘Economische macht’, zo stelt Hayek, ’is in de handen van een individu nooit exclusief en compleet […] maar gecentraliseerd als instrument van politieke macht creëert het een vorm van afhankelijkheid die nauwelijks van slavernij te onderscheiden is’ [26].


Hayek beroept zich in zijn werk veelvuldig op een ‘wij’ en het is belangrijk om in te zien dat hij hiermee de ‘individualistische’ samenleving bedoelt, die onder invloed staat van de klassieke liberale ideeën volgens de Angelsaksische traditie. De morele inhoud van individualisme blijkt tegengesteld te zijn aan de ‘vaste’ moraal van het collectivisme, waardoor er een dichotomie ontstaat. Dit wordt het meest duidelijk in de volgende passage:


“From the two central features of every collectivist system, the need for a commonly accepted system of ends of the group, and the all-overriding desire to give to the group the maximum of power to achieve these ends, grows a definite system of morals, which on some points coincides and on others violently contrasts with ours”. [27]


Hayek tracht de individualistische samenleving te beschermen tegen de collectivistische invloeden van binnenuit. Hij hekelt hierbij vooral de invloed van ‘liberale socialisten’ – die hij bewust geen sociale liberalen lijkt te willen noemen om ze gemakkelijker onder het collectivisme te kunnen scharen [28]. De oplettende lezer leest hierin niet onterecht een aanval op Keynes, maar wel een indirecte aanval: Hayek hekelt het ‘morele resultaat’, die volgens hem een onoverkomelijk gevolg is van de vorm van instituties (het ingrijpen van staat in de economie) [29]. Het ligt dan ook enigszins voor de hand dat Keynes de moraal en de instituties uit elkaar haalt. Volgens hem verwart Hayek de twee.


Keynes richt zich in zijn brief ten eerste op de vraag ‘waar men de grens moet trekken’ met betrekking tot de mate van staatsinterventie in de markt. Keynes stelt hierbij dat Hayek zichzelf tegenspreekt. Hayek zou immers stellen dat het ‘logische uiterste’ (extreme marktvrijheid) niet mogelijk is [30] – terwijl hij ook stelt dat ‘elke beweging in de richting van de geplande economie’ een stap is op het hellend vlak dat noodzakelijkerwijs tot de ondergang leidt [31]. Hayek ondermijnt hiermee, volgens Keynes, het ‘praktische vraagstuk’. Deze ambivalentie in Hayek’s werk is reeds naar voren gekomen in dit stuk, maar uit de brief van Keynes blijkt des te meer dat deze positie een vruchtbaar debat over de ideale mate van overheidsinterventie onmogelijk maakt.


Vervolgens richt Keynes zich op de morele dimensie, waaruit blijkt waarom hij ‘moreel en filosofisch […] in diepe instemming’ met Hayek is [32]. Keynes roemt een van de passages uit hoofdstuk 10 [i] en geeft aan dat planning zou moeten plaatsvinden in de context van een gemeenschap waar men ‘de morele positie van uzelf deelt’. Dit kan enkel en alleen verwijzen naar de Angelsaksische individualistische (of liberale) traditie waar Hayek zich voortdurend op beroept. Keynes geeft aan dat planning een ‘gevaarlijk instrument’ kan zijn – en dat er mensen zijn die planning willen inzetten voor collectivistische doeleinden. Dit is problematisch, maar kan tegen worden gegaan door een morele herbronning:


What we need is the restoration of right moral thinking – a return to proper moral values in our social philosophy.”[33]


Als de nadruk wordt gelegd op deze hervorming, zijn er volgens Keynes vormen van ‘gemodereerde planning’ mogelijk – en is hij er zelfs voor om méér planbeleid te gaan voeren [34]. Dit is echter een bekende positie van Keynes, en in wezen leren wij hier dus niets nieuws.


Conclusie

Het verwijt van Keynes dat Hayek de ‘morele en materiële kwesties door elkaar haalt’, geeft het probleem weer waar de lezer mee kampt; op welke manier verhouden de twee zich tot elkaar? Volgens Hayek staan collectivistische systemen per definitie op een hellend vlak, dat automatisch tot de afbrokkeling van de individualistische moraal leidt. Keynes laat echter zien dat een problematische overheid (het collectivisme dat hij bepleit) geen problematische moraal hoeft te betekenen. De auteurs houden er dus andere posities op na wat betreft de relatie tussen moraal en staat. Wat eveneens uit de brief blijkt, is dat beide auteurs het Angelsaksische individualisme vertegenwoordigen, maar er andere posities op nahouden wat dit in politieke zin betekent.


In deze context is er in essentie geen sprake van debat. Waar Keynes zijn aandacht moet richten op het verschil tussen de ‘moraal’ en de ‘materie’ om zichzelf vrij te pleiten van het collectivistische idee – en Hayek met zijn waarschuwingen voor collectivistische overheden de discussie ontwijkt – zijn debatten over de ideale staatsinrichting onmogelijk. De twee praten dus langs elkaar heen. Het is vandaar dat Keynes er een zulke ambivalente positie op nahoudt – en waarom hij het tegelijkertijd met Hayek eens en oneens was.


Bibliografie:

Christainsen, Gregory B. “Reflections: What Keynes Really Said to Hayek About Planning.” Challenge 36, no. 4 (1993): 50-53.

Haan, Ido de. “Friedrich Hayek en het Neoliberalisme” (Hoorcollege, Blauwdrukken van de moderne samenleving, Universiteit Utrecht, Utrecht. 18 december 2019).

Hayek, Friedrich A. The Road to Serfdom. (Routledge Classics ed.). New York: Routledge (2001).

Keynes, John M. The Collected Writings of John Maynard Keynes: Vol.23. Activities 1940-1943: External War Finance.Edited by Elizabeth Johnson & Donald Moggridge. (New York: Cambridge University Press, 1979), 385-388.

Lantink, Frans W. “Friedrich Hayek” (Hoorcollege, Blauwdrukken van de moderne samenleving, Universiteit Utrecht, Utrecht. 16 december 2019).

Selgin, George. “Keynes & Hayek: Two economic giants go head to head”. BBC News. 3 augustus, 2011. Geraadpleegd op 20 November 2019, via: https://www.bbc.com/news/business-14366054.

Steger, Manfred B., en Ravi K. Roy. Neoliberalism: A very short introduction. Vol. 222 (Oxford: Oxford University Press, 2010).

Stiglitz, Joseph. Globalization and its discontents. (London: Penguin Books, 2017).

Wapshott, Nicholas. Keynes Hayek: The Clash that defined Modern Economics (New York: W.W. Norton & Company, 2011).

 

[1] Aldus de overlevering, zie Selgin, George. “Keynes & Hayek: Two economic giants go head to head”. BBC News. 3 augustus, 2011.

[2] Keynes, John M. The Collected Writings of John Maynard Keynes: Vol.23. Activities 1940-1943: External War Finance.Edited by Elizabeth Johnson & Donald Moggridge. (New York: Cambridge University Press, 1979), 385-388, aldaar 385.

[3] Hayek, Friedrich A. The Road to Serfdom. (New York: Routledge, 2001), 104.

[4] Lantink, Frans W. “Friedrich Hayek” (Hoorcollege, Blauwdrukken van de moderne samenleving, Universiteit Utrecht, Utrecht. 16 december 2019).

[5] Steger, Manfred B. en Ravi K. Roy. Neoliberalism: A very short introduction. Vol. 222. (Oxford: Oxford University Press, 2010).

[6] Ibidem.

[7] Stiglitz, Joseph. Globalization and its discontents. (London: Penguin Books, 2017).

[8] Keynes, Collected Writings, 387.

[9] Milton Friedman heeft immers gesteld dat Keynes’ brief in wezen op hoofdstuk 10 van The Road to Serfdom is gericht, aldus Gregory Christainsen, zie Christainsen, Gregory B. “Reflections: What Keynes Really Said to Hayek About Planning.” Challenge 36, no. 4 (1993): 50-53, aldaar 51.

[10] Haan, Ido de “Friedrich Hayek en het Neoliberalisme” (Hoorcollege, Blauwdrukken van de moderne samenleving, Universiteit Utrecht, Utrecht. 18 december 2019).

[11] De Haan, “Friedrich Hayek en het Neoliberalisme”.

[12] Lantink, “Friedrich Hayek”.

[13] Steger en Roy, “Neoliberalism”.

[14] De Haan, “Friedrich Hayek en het Neoliberalisme”.

[15] Wapshott, Nicholas. Keynes Hayek: The Clash that defined Modern Economics (New York: W.W. Norton & Company, 2011), 30-32.

[16] Hayek, The Road to Serfdom, 140.

[17] Zie Wapshott, Keynes Hayek, 194.

[18] Ibidem, 140.

[19] Ibidem, 142.

[20] Ibidem, 145. De term ‘volgeling’ is door mij gekozen en wordt door Hayek niet gebruikt.